Vordering FNV tot nakoming Cao ABU door pluimvee verwerkende werkgeefster. Klachten over de wijze waarop de vordering is toegewezen. Kan toewijzing van de vordering alleen betrekking hebben op de werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken?
Feiten
Werkgeefster houdt zich bezig met het uitsnijden van kip en is niet aangesloten bij de werkgeefstersvereniging in de pluimveeverwerkende industrie. Werkgeefster betaalt enkel het wettelijk minimumloon.
Vordering
Nadat de Inspectie SZW op verzoek van FNV een onderzoek heeft ingesteld, vordert FNV op basis van het rapport van bevindingen van de inspectie nakoming van de Cao ABU danwel de WAADI door de wergever. Gebleken is namelijk dat sprake is van een uitzendrelatie met de werknemers. In cassatie wordt opgekomen tegen het oordeel van het dat de werkgeefster door het hof ongeclausuleerd is veroordeeld tot nakoming van de cao jegens haar (ex-)werknemers. Volgens de klacht heeft het hof daarmee miskend dat een vordering zoals door FNV ingesteld alleen betrekking kan hebben op (ex-)werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken.
Oordeel Hoge Raad
Voor zover de Hoge Raad in het arrest CNV/Pennwalt (Hoge Raad van 19 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2532) heeft overwogen dat de toewijzing van de nakomingsvordering alleen betrekking kan hebben op de nakoming van een verplichting van de werkgeefster jegens werknemers die daarop aanspraak kunnen maken, heeft dit geen andere strekking dan dat de werkgeefster op vordering van een werknemersorganisatie slechts gehouden kan zijn tot het verrichten van een prestatie jegens zijn werknemers indien en voor zover deze werknemers in hun verhouding tot de werkgeefster op deze prestatie recht hebben. Dit moet in het dictum van de uitspraak tot uitdrukking worden gebracht, indien daarin de werkgeefster wordt veroordeeld tot het verrichten van een prestatie jegens zijn werknemers.
In het onderhavige geval heeft het hof werkgeefster veroordeeld om haar (ex)werknemers overeenkomstig de Cao Pluimvee te verlonen, door het maken van loonberekeningen en het doen van nabetalingen ter hoogte van de bedragen die uit de loonberekeningen voortvloeien. In deze veroordeling ligt besloten dat werkgeefster slechts is veroordeeld tot het doen van nabetalingen indien en voor zover uit de loonberekeningen voortvloeit dat de desbetreffende (ex)werknemers daarop recht hebben. Het hof heeft in voldoende mate in het dictum tot uitdrukking gebracht dat de toewijzing van de vordering alleen betrekking heeft op de nakoming van een verplichting van werkgeefster jegens (ex)werknemers die daarop aanspraak kunnen maken. De klacht leidt niet tot cassatie.
Met betrekking tot de overweging van de Hoge Raad in het arrest CNV/Pennwalt dat de toewijzing van de nakomingsvordering alleen betrekking kan hebben op de nakoming van een verplichting van de werkgeefster jegens werknemers die daarop aanspraak wensen te maken overweegt de Hoge Raad als volgt. In casu vorderde de werknemersorganisatie dat de werkgeefster het tegoed aan vrije snipperdagen van elk van de werknemers zou vermeerderen met de in strijd met de cao door de werkgeefster in de periode tussen Kerst en Oud en Nieuw eenzijdig vastgestelde vaste snipperdagen. De overweging van de Hoge Raad dat toewijzing van deze vordering alleen betrekking kan hebben op een vermeerdering van het tegoed aan vrije snipperdagen voor zover de werknemers op die vermeerdering aanspraak wensen te maken, moet worden bezien in het licht van de in die zaak bestaande, uit de desbetreffende cao voortvloeiende mogelijkheid voor de werknemers om ervoor te kiezen om in de periode tussen Kerst en Oud en Nieuw vrije snipperdagen op te nemen en de in deze periode afgeschreven snipperdagen in zoverre dus niet aan te merken als door de werkgeefster ten onrechte vastgestelde vaste snipperdagen. Het betrof dus een vordering die betrekking heeft op een recht ten aanzien waarvan de cao de werknemer een individuele keuzemogelijkheid laat. In zo’n geval kan niet door de toewijzing van de vordering van de werknemersorganisatie een prestatie aan de werknemer worden opgedrongen.
Het arrest CNV/Pennwalt houdt niet in dat iedere toewijzing van een vordering van een werknemersorganisatie tot nakoming van cao-verplichtingen van een werkgeefster jegens werknemers, afhankelijk dient te worden gesteld van de wens van de werknemers tot nakoming van de gevorderde prestatie. Dat zou zich niet verdragen met eigen belang van de werknemersorganisatie bij naleving van de cao door de werkgeefster.
In het oordeel van het hof ligt besloten dat de toewijzing van de vordering dat werkgeefster wordt veroordeeld om haar (ex)werknemers overeenkomstig de Cao Pluimvee te verlonen, niet afhankelijk is van de wens van de (ex)werknemers tot nakoming van deze prestatie door werkgeefster en dat daarom in het dictum niet tot uitdrukking behoeft te worden gebracht dat de toewijzing alleen betrekking heeft op (ex)werknemers die aanspraak willen maken op nakoming van deze prestatie. De klacht leidt derhalve niet tot cassatie.
Opmerking achteraf
Het oordeel van de Hoge Raad onderstreept het eigenstandig vorderingsrecht van de vakorganisaties. Daarbij verheldert de Hoge Raad de CNV/Pennwalt-leer, door erop te wijzen dat de wens van de werknemers geen rol speelt bij de veroordeling van de werkgever tot nakoming van de cao. Het feit dat in CNV/Pennwalt de wens van de werknemers werd benoemd, had te maken met de aard van de vordering. Er was sprake van een zekere keuzevrijheid van de werknemers ten aanzien van het moment van genieten van snipperdagen. Van een dergelijke keuzevrijheid was in de onderhavige casus geen sprake.
Geschreven op 29-03-2021
mr.dr. E. Koot-van der Putte
Cao-recht Advies en Opleiding
www.cao-recht.nl
Uitspraak Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI: NL:HR:2021:413 (datum publicatie: 19 maart 2021)