CAO-RECHT Advies en Opleiding
Esther Koot
06 24 90 35 05
Mail - koot@cao-recht.nl
Bezoekadres:
Zijlweg 133
2015 BE Haarlem
Postadres:
Kleverparkweg 94 zw
2023 CJ Haarlem
Hof Amsterdam 15 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2876 (Pluimers Verpakkingen/ BPF Bouw).
Deze zaak gaat over de vraag of een bedrijf valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw. Het hof legt het verplichtstellingsbesluit uit aan de hand van de cao-norm. Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw. Het bedrijf is vanaf datum inschrijving bij APG gehouden tot informatieverstrekking en premiebetaling, welke verplichting rechtstreeks uit de wet ontstaat.
Tekst werkingssfeer
De interpretatie van de werkingssfeer van de sector Bouw en Infra staat centraal in deze zaak. In de uitspraak is geoordeeld dat de activiteiten van Pluimers Verpakkingen onder de definitie van bouw- en infrastructuuractiviteiten vallen. Het Verplichtstellingsbesluit (zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 maart 2024) luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verplicht gesteld voor:
A
Het begrip ‘derde’
Wat hier van belang is, is dat sprake is van het verrichten van diensten aan derden op het gebied van bouwactiviteiten. De interpretatie van het begrip ‘derde’ wordt zo opgevat door het Hof Amsterdam dat hier ook onder kan worden verstaan: een andere entiteit binnen hetzelfde concern.
Het hof verwoordt dit als volgt:
“Het hof volgt Pluimers Verpakkingen ook niet in haar betoog dat met het begrip ‘derden’ wordt gedoeld op externe entiteiten en niet op Pluimers Verpakkingen die acquisitie- en ondersteunende werkzaamheden verricht ten behoeve van andere Pluimers entiteiten. Deze uitleg volgt niet uit de tekst van het Verplichtstellingsbesluit, nu daarin geen beperking ten aanzien van de herkomst van ‘derden’ is opgenomen. Bovendien zou een andere uitleg ertoe kunnen leiden dat onder het Verplichtstellingsbesluit wordt uitgekomen door de acquisitie van bouwgerelateerde opdrachten in een aparte entiteit binnen een groep onder te brengen, hetgeen een onaannemelijk rechtsgevolg zou zijn.”.
Slot
Dit betekent dat de werkingssfeer van Bouw & Infra een ruime uitleg kent van het begrip ‘derde’ als het gaat om de “productie voor en/of dienstverlening aan derden”. Dit kan voor de praktijk van groot belang zijn. Omdat de uitleg van de werkingssfeer plaatsvindt aan de hand van de cao-norm is in dit geval ook de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene interpretatie, afgezet tegen de andere interpretatie van groot belang. Daarbij staan tekst en toelichting voorop. En omdat het begrip ‘derde’ verder niet wordt toegelicht kan het in beginsel ruim worden opgevat. Als cao-partijen iets anders zouden bedoelen, dan dienen zij dit expliciet op te schrijven.
Op het gebied van werkingssfeer heeft de Hoge Raad recent het cassatieberoep verworpen inzake de zogenoemde ‘gehaktballetjes-zaak’. Het ging hier over de vraag of Livekindly verplicht moest aansluiten bij VLEP (het BPF Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees). Het Hof Den Haag had geoordeeld dat dit het geval is en de Hoge Raad heeft cassatieberoep verworpen (art. 81 RO). Dit betekent dat het oordeel overeind blijft dat de ‘burger’ van Livekindly kan worden beschouwd of gelijkgesteld met één van de opgesomde producten die kwalificeren als ‘gemaksvoeding’.
Het hof is in zijn beoordeling aangesloten bij de termen ‘frika(n)dellen, gehaktballen en hamburgers’ in (de laatste bullet van) de werkingssfeerbepaling. Op grond van het oordeel van het hof dat de veganistische producten van Like Meat onder de werking van die bullet vallen zijn zij daarmee ‘automatisch’ gemaksvoeding. Uit deze rechtspraak blijkt wederom dat de werkingssfeer ‘ex nunc’ wordt geïnterpreteerd, waardoor ook nieuwe onvoorziene initiatieven zoals een veganistische vleesvervangers onder de werkingssfeer kunnen worden gebracht. Zie uitgebreid de gehele discussie: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:GHDHA:2023:1185 (HR 28 mei 2024 ECLI:NL:HR:2024:624).
De opeenvolgende Deliveroo-zaken lezen bijna als een spannende roman en hebben op verschillende terreinen meer duidelijkheid gebracht. Niet alleen op het gebied van het individuele arbeidsrecht: was de ‘rider’ nu te zien als werknemer of juist als ‘opdrachtnemer’, en welke factoren bepalen dit onderscheid? Maar ook: horen de activiteiten van Deliveroo thuis onder de werkingssfeer van enige cao? De werkingssfeervraag is vervolgens van belang om vast te stellen of Deliveroo thuishoort onder het verplicht gestelde Bedrijfstakpensioenfonds Vervoer. Op deze laatste rechtsvraag ga ik nader in.
Verplichtstelling BPF Vervoer
Het verplichtstellingsbesluit verplicht werkgevers in het beroepsvervoer over de weg om zich aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor deze sector. Het doel hiervan is om een adequate pensioenvoorziening voor werknemers in deze bedrijfstak te waarborgen. Deelname in Bpf Vervoer is verplicht gesteld voor de werknemer die in dienst is van ‘een onderneming in het beroepsvervoer over de weg’. Deze onderneming is in de verplichtstelling gedefinieerd als ‘een natuurlijke of rechtspersoon die in een bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden uitoefent behorend tot het wegvervoer’. Onder het begrip ‘wegvervoer’ wordt in de verplichtstelling verstaan: ‘het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg’. Een onderdeel van de bedrijfsvoering van Deliveroo is het bezorgen van maaltijden. Punt van geschil was of de werkingssfeer van toepassing was op de activiteiten die Deliveroo uitvoerde, mede omdat deze activiteit wellicht niet paste in het historisch gegroeide beeld dat mensen wel hadden van beroepsvervoer over de weg.
Cao-norm
Bij de interpretatie van de werkingssfeer van de verplichtstelling hanteert de Hoge Raad, net als bij de werkingssfeer van de cao, de objectieve norm (ook wel ‘cao-norm’ genoemd). Dat is van belang omdat derden zo beschermd zijn tegen niet-kenbare bedoelingen van de partijen die de tekst hebben opgesteld. De individuele werkgever en werknemer hebben geen invloed kunnen uitoefenen op die tekst en zijn ook geen partij bij de (collectieve) overeenkomst. Desalniettemin hebben zij wel belang bij een adequate uitleg van de betrokken werkingssfeerbepalingen (zie ook: HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, «JAR» 2018/147, m.nt. Franssen (FNV/Aelbers) en HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox)).
De Hoge Raad oordeelt dat het hof op een juiste wijze de cao-norm heeft toegepast doordat het oordeel van het hof niet alleen is gebaseerd op de tekst en de toelichting gelezen in het licht van de gehele tekst van het verplichtstellingsbesluit. Het hof heeft ook bezien of de interpretatie van Deliveroo wellicht zou leiden tot een aannemelijker interpretatie dan die van het hof.
In eerste instantie heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat Deliveroo voldoet aan de voorwaarden om verplicht deel te moeten nemen aan het bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg. Bezorgers van Deliveroo vervoeren tegen vergoeding goederen (maaltijden) over de weg. Vaststaat dat vervoerswerkzaamheden de kerntaak vormen van Deliveroo. Zij oefent deze werkzaamheden derhalve in hoofdzaak uit.
Vervoer van goederen over de weg?
De Hoge Raad oordeelt net als kantonrechter en hof dat in een taalkundige uitleg onder ‘vervoeren van goederen over de weg’ ook maaltijdbezorging per fiets kan vallen. ‘Uit de omschrijving “vervoeren van goederen over de weg” in het verplichtstellingsbesluit blijkt niet dat het vervoeren met een bepaald (type) voertuig moet plaatsvinden om onder die omschrijving te vallen.’ Ook de taalkundige benadering leidt niet tot een specifiek type vervoersmiddel. In de ogen van de Hoge Raad heeft het hof op juiste gronden geoordeeld dat er geen objectieve gronden zijn om te menen dat het ‘vervoeren van goederen over de weg’ in het verplichtstellingsbesluit slechts zou zien op gemotoriseerd vervoer dan wel beroepsvervoer zoals bedoeld in de Wet wegvervoer.
Representativiteit
Het betoog van Deliveroo dat de uitleg van de werkingssfeerbepaling die Bpf Vervoer in deze procedure bepleit, onaannemelijk is, omdat het rechtsgevolg hiervan zou zijn dat werkgevers onder de verplichtstelling vallen die niet zijn ‘meegerekend’ bij het bepalen van de representativiteit die ten grondslag heeft gelegen aan diezelfde verplichtstelling, vindt geen genade in de ogen van het hof. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel in cassatie. Gegeven de toepassing van de caonorm mocht het hof geen acht slaan op de representativiteitsgrondslag en de mogelijk daaruit af te leiden bedoeling van de sociale partners. De betrokken representativiteitsgegevens zijn immers niet objectief kenbaar voor derden. Het betrekken van de representativiteit zou in strijd komen met het doel van de cao-norm: bescherming van derden tegen de niet kenbare partijbedoeling van sociale partners.
De A-G merkt op in haar conclusie sub 5.86 dat uit het systeem van de Wet Bpf 2000 ook niet volgt dat dat de geldigheid van een verplichtstellingsbesluit automatisch vervalt indien naderhand blijkt dat de sociale partners niet (meer) en voldoende representatieve vertegenwoordiging vormen van de in de bedrijfstak werkzame personen. Dus stel: er treden nieuwe werkgevers toe tot de bedrijfstak (omdat het hanteren van de cao-norm door de rechter daartoe leidt), en de representativiteit ontbreekt als gevolg daarvan, dan wordt aan de sociale partners een termijn van twee jaar gegund om de representativiteit alsnog aan te tonen. Pas indien bij de herhalingstoets na twee jaar blijkt dat nog steeds sprake is van onvoldoende representativiteit, kan de verplichtstelling (in beginsel) door de minister worden ingetrokken. Van belang is dat dit niet met terugwerkende kracht gebeurt (zie over representativiteit in het kader van avv: hof Den Haag 13 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2457 (ÜBER/Minister SZW)).
Zelfregulering
Deliveroo stelt dat zijn vrijheid van dienstverlening wordt beperkt door de verplichte deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds en het toekennen van de exclusieve uitvoering van de pensioenregeling aan Bpf Vervoer. De Hoge Raad benoemt in r.o. 3.2.4 de grondslagen voor het stelsel van bedrijfstakpensioenfondsen en het systeem van de verplichtstelling en oordeelt dat geen sprake is van belemmering van de vrijheid van dienstverlening. Immers: ‘(...) de oprichting van Bpf Vervoer en de verplichtstelling van de deelneming [zijn; ek] in dit fonds onlosmakelijk verbonden (...) met de essentiële sociale functie die een dergelijk fonds vervult in het Nederlandse pensioenstelsel en met de wijze waarop de betrokkenheid van werkgevers en werknemers en het toezicht door de overheid op de statuten en reglementen destijds bij het verplichtstellen van deelneming in een bedrijfspensioenfonds waren verzekerd. Gelet hierop valt, mede in het licht van het beperkte partijdebat over deze kwestie, niet in te zien dat de wijze waarop het exclusieve uitvoeringsrecht aan Bpf Vervoer is toegekend in strijd is met het vrij verkeer van dienstverlening.’
Belang voor de arbeidsverhoudingen
Dit is een principiële uitspraak. Duidelijk wordt dat niet alleen Nederlandse, maar ook van oorsprong buitenlandse ondernemingen zich moeten engageren met het lokale stelsel van de arbeidsverhoudingen. Ook is een in de ogen van de ondernemer afwijkend bedrijfsmodel lang niet altijd reden om niet thuis te horen onder de werkingssfeer van een cao of Bpf. In de woorden van de kantonrechter Amsterdam in deze zaak is de werkingssfeer in beginsel ruim geformuleerd zodat ook nieuwe initiatieven hieronder kunnen thuishoren.
Het stelsel van bedrijfstakpensioenfondsen en cao’s is niet slechts een lokale benadering, maar is onderdeel van een Noord-Europese traditie, die wij aanduiden met het Rijnlandse model. De individuele vrijheid wordt inderdaad (bewust) door wetgeving beperkt ten gunste van collectieve regelingen. Deze komen tot stand op grond van zelfregulering door sociale partners, hetgeen door de Minister wordt gefaciliteerd of bekrachtigd. Zolang wij in Nederland ervoor kiezen dit stelsel te omarmen, zullen ook buitenlandse bedrijven of bedrijven met een vernieuwend bedrijfsmodel zich hierin moeten schikken.
Gepubliceerd: JAR 2024/15
mr. dr. E. Koot-van der Putte
adviseur bij Cao-recht Advies en Opleiding te Haarlem
Deze maand staat in ArbeidsRecht een artikel van mijn hand over #Cao-#werkingssfeer en het ondernemingsbegrip. Voor de arbeidsverhoudingen is het van groot belang om de werkingssfeer helder te omschrijven. Het juist en sluitend definiëren van begrippen als 'onderneming' en 'werkgever' kan hierbij een grote rol spelen. In onderstaand artikel worden voorbeelden gegeven van sectoren die al werken met een meervoudig werkingssfeerbegrip. Deze keuze maakt het mogelijk om ook ondersteunende entiteiten binnen één concern onder de werkingssfeer te brengen.
De link vindt u hier: https://www.linkedin.com/feed/update/urn:li:activity:7115673776918257664/
Hoog op de agenda van de Stichting van de Arbeid staat de constatering dat er tal van werknemers werkzaam zijn in een zogenoemde ‘witte vlek’. Dit betekent dat er geen werkingssfeer is voor verplichte deelname aan een Bedrijfstakpensioenfonds of AVV- cao. Soms komt dit ook voort uit verouderde werkingssfeerbepalingen of doordat werkingssfeerbepalingen niet goed zijn afgestemd op de aanpalende sector. De Stichting van de Arbeid en de Minister van SZW roepen sectoren op hun werkingssfeer regelmatig te actualiseren zodat er zo min mogelijk werknemers in zo’n ‘witte vlek’ belanden (https://www.stvda.nl/nl/publicaties/witte-vlek-pensioenen). Ik denk graag mee met cao-partijen om hun werkingssfeer zo adequaat mogelijk te formuleren en in onderling overleg af te stemmen, ook op de aangrenzende sector.
CAO-RECHT Advies en Opleiding
Esther Koot
06 24 90 35 05
Mail - koot@cao-recht.nl
Bezoekadres:
Zijlweg 133
2015 BE Haarlem
Postadres:
Kleverparkweg 94 zw
2023 CJ Haarlem